Elk decor verandert, elk gordijn schuift dicht. Dat het een gevecht is. Laten we gaan dan, jij en ik. Hoe je er niet was, en hoe je er nooit komen zou. Met mijn voeten op de grond. En de klanken van verlangen. En zuiver als goud. Die zich hoog over de rand boog. Dat het is verdwenen. Zo breekbaar en altijd weer door je verrast. He! iemand slaat soms onverwacht maar zeker. Op het randje van de slaap. Waarom raak je mij niet aan. Hey. Ik was daar en ik ben hier. Ik weet dat de wijzer blijft draaien. Weer terug. Jij moet uit mijn lijf.
Bereid. Hier staan we. Die niet goed kunnen rijden. Wat zal het je dan spijten. Maar nu, nu stel ik me voor je open. Maar zij treedt stap voor stap hogerop. En kijk vooruit. Gebeurt er niets en kom ik. Toch voel ik me beter dan vroeger. En ik zie ze één voor één. De man die ik zal zijn. Ik ben niet ziek. Luister naar je hart en hoor dit lied van een verre vriend. Je hield me laag. Alles dan alles dan alles dan. Neem me mee vannacht. Wit blad, schone lei opnieuw. Dus ik doe mijn ogen dicht. Hun armen verstrengeld onder haar jas. Toch geld en applaus.
En laat het pijn doen, pijn doen. En je vrienden hier zijn gek. We gaan op weg. Ik hoef niks te bewijzen. Voor succes en bergen geld, een zee van liefde blind genoemd. Je bent bij me. Als een twijfelende bruid. Wisten wij veel. En ik ben moe.
Neer, we gaan neer. Het maakt niet uit waar we terecht komen, maar. Bijna waar ik zijn moet. Ik heb mezelf moeten beloven. Met elkaar wordt het beter. Misschien tot morgen. Zo drijf ik met de golven mee. Ben ik al m’n sleutels kwijt. Er is niets meer dat nog zeer kan doen. Ik heb gewacht. Steelt mijn liefde, hard en wreed. En ik denk niet dat ze nog komt. Zaterdag. Of zullen we zinken. Waar ik m’n wapenbroeders vind. Wij geloven nergens in.
Het ooit te zullen geven. Maar je weet op een dag. Richt je op. Alles staat stil. Niemand gaat. Maar droom ons altijd bij elkaar. Draag me op aan het water. En het kan zoveel beter. Oohh, maar ik dacht altijd dat je bij me zou zijn. Zonder plannen voor de toekomst. Welkom in ons midden. We moeten omhoog. Laat het licht aan voor mij. Ik weet niet of ik op een eiland ben. Voor mijn hemelsblauw humeur. En hoe het zo gekomen was. Aan het eind van mijn omzwervingen in de luwte van de wind. Voor iedereen.