Bløfsum

Geef je het dan op. Een versperring, de straat ligt open. Komen weer samen. Harder dan ik drinken kan. Stormen na jaren dagelijks leven. Ik kijk het recht in het gezicht. Heb ik jou dan zelf bedacht. Wij hier, de wereld daar. Je bent weg. En er is genoeg wat je verpest. Alles is zo helder, alles is zo licht. Tussen jou en mij.

En laat me languit vallen. Het is laat. Dat ik hier niet ben. Alsof je nooit bestaan had. Ben je hier uit vrije wil. Waar we vrijen en vechten. Tussen iedereen toch één op één. Weet ik opeens dat het licht mij verandert.

Omarm me. Misschien neem ik spanje als besluit. Wat ik vasthoud laat me los. Geef niet op. Als ik hardop denk aan de nacht, die we vonden op straat. Gelukkig. Weet ik dat ik dromen mag. Ik wil hier weg.

Nog steeds kijk ik haar na op straat en vraag me telkens af. Een jong en schoon gezicht. O, geef dit in goede handen. Als twee bootjes van papier. Misschien niet de eeuwigheid. Hier sta ik.

Had ik ook eigenlijk wel verwacht. Tegen de hemel ligt. Bezeten zwemmen in zwart water. Ik ben bij jou. Ik was blind. Hou vol, hou vast. Maar de vlam blijft altijd branden. Van liefde en drank. En het maakt niet uit hoelang. Echt niet buiten kan. Want vandaag gaat het niet meer. Ik blijf bij je tot de zon op komt. ‘t is te veel om op te noemen. Harder dan ik hebben kan. Zonder de angst, die ons verblindt. Ik leef me uit, in een muur van geluid. Dus adem in en tel tot tien of elf en verder. Maar welkom, jongen. Neem me ergens mee naar toe, waar doet er niet toe, waar doet er niet toe. In een felgekleurde tuin onder de boom.

Vernieuwen