Maar dit is wat het is. Waar ter wereld we ook lopen. Geef me de kleur van je hartstocht. Deze dagen zonder namen. Je raakt me vol in het gezicht. Bij elkaar laten rusten. Hé. Van jou geworden zijn. Uit de fles die voor haar brak. Zacht in mezelf als het even niet gaat. Hier aan de kust, de zeeuwse kust. Jij denkt dat we zinken. Je had alleen plezier. Dit zijn dagen zonder namen. En langzamerhand. Bijna waar ik zijn moet. En je gelijk is geen geluk.
Nu de zee zo koud is. Waar ik mijn wapenbroeders vind. Wat zou je doen, als ik viel hier voor je op de grond. Waarom langer blijven. Hier is je koffer. Blauwe ruis, blauwe ruis. En altijd weer de vraag. Een liefdesbrief uit wanhoop. Blauwe ruis, in mijn ziel en in mijn oren. Maar zaterdag. Dan een antwoord dat je stil doet staan. Adem in. Gooi maar weg, leg maar neer. Weg van wat je liefhebt. Ik ben vrij. Hangt wat we doen af van het weer.
Maar ik droom nu niet. Het mijne in jou, het jouwe in mij. De storm gaat ooit eens liggen. Over zuipen en veel weed. Dit is het einde. Maar bewaar me voor het weggaan van jou. Als een dier of als een kind. En de radio blijft spelen. Niet de lach om je mond. Je denkt iets anders, je spreekt je eigen taal. De radio speelt zacht. Geef me de geest.
En blind te rennen door de nacht. Liever ging hij drinken met een vriend. Ik spits mijn oren en probeer iets te doorgronden. Niet meer drijven deze keer. Alles is liefde. Neem mijn hoofd in handen. We zien het nog aan.
Op mijn hagelwit humeur. Opstaan was gewoon opstaan. Zacht in mezelf als het even niet gaat. Maar ik weet dat je niet zo kunt verdwijnen. Je weet, dat je tijd niet kunt stoppen. Nu het mes aan twee kanten alsmaar zijn werk doet. Leg me maar terzijde. En de kans op geluk of op zijn minst. Hoe heter de grond. Leen ons je dorst. Maar zich vertilde aan jouw pijn. In oktober. Had ik meer dan twee handen. Schilder me rood. Die zonder op of om te kijken. Zijn we hier voor elkaar. We het vuur toch niet blusten. Ik vind het moeilijk te geloven.